< Terug naar Historie

Horatius


Carpe diem, quam minimum credula postero
Quintus Horatius Flaccus (65-8 B.C.)
Pluk de dag, zo min mogelijk rekenend op de volgende.

-Quintus Horatius Flaccus, Carmina, Liber Primus, Carmen Undecimum-

Tu ne quaesieris, scire nefas, quem mihi, quem tibi
finem di dederint, Leuconoe, nec Babylonios
temptaris numeros. ut melius, quidquid erit, pati.
seu pluris hiemes seu tribuit Iuppiter ultimam,
quae nunc oppositis debilitat pumicibus mare
Tyrrhenum: sapias, vina liques, et spatio brevi
spem longam reseces. dum loquimur, fugerit invida
aetas: carpe diem quam minimum credula postero.

Ask not - we cannot know - what end the gods have set for you,
for me; nor attempt the Babylonian reckonings Leuconoë.
How much better to endure whatever comes,
whether Jupiter grants us additional winters or whether this is our last,
which now wears out the Tuscan Sea upon the barrier of the cliffs!
Be wise, strain the wine; and since life is brief,
prune back far-reaching hopes!
Even while we speak, envious time has passed:
seize the day, putting as little trust as possible in tomorrow!

Horatius werd geboren op 8 december 65 v.Chr. Zijn vader, Flaccus, was een vrijgelaten gemeenteslaaf in de Romeinse kolonie Venusia, nu Venosa gelegen langs de Via Appia, op de grens tussen Apulië en Lucanië. Horatius' moeder is niet bekend, waarschijnlijk stierf ze bij of kort na zijn geboorte, want zij wordt nooit in zijn werken vermeld.

Op zijn tiende ging hij met zijn vader naar Rome. Daar kreeg hij een uitstekende opvoeding, zoals normaal alleen de zonen van ridders of senatoren die kregen. In 45 v.Chr. ging hij naar Athene, om zich er te verdiepen in de Griekse cultuur en de wijsbegeerte. Daar ontmoette hij Marcus Brutus, die pas Caesar had vermoord en daar jonge Romeinse soldaten aan het ronselen was voor de strijd tegen Octavianus en Antonius. Hij nam het voorstel zich bij hen aan te sluiten aan en werd tot krijgstribuun in het leger van Brutus benoemd. Hij nam deel aan de veldslag bij Philippi in 42 v.Chr., waar Octavianus en Antonius een overwinning behaalden.

Dankzij amnestie kon hij naar Rome terugkeren, waar intussen zijn vader overleden was en zijn erf verbeurd verklaard was, omdat hij in het kamp van de verliezers was. Als geletterd man ging hij bij de schatkist werken als klerk (scriba quaestorius), maar heel tevreden was hij niet met dit beroep. In deze periode schreef hij zijn eerste poëzie, namelijk satiren en epoden.

Zijn literair talent werd snel opgemerkt, en rond 38 v.Chr. werd hij opgenomen in de literaire kring rond Maecenas. Deze schonk hem in 33 v.Chr. een landgoed in de Sabijnse bergen. Daar zou hij zich bijna voor de rest van zijn leven bezighouden met zijn poëzie. Toen in 19 v.Chr. Vergilius en Rufus, twee van zijn beste vrienden, stierven, bleef hij ontroostbaar achter als enige van een grote generatie dichters.

In 17 v.Chr. viel Horatius de eer te beurt om het carmen saeculare ter gelegenheid van de ludi saeculares te schrijven.

In 8 v.Chr. stierf Maecenas, en enkele maanden later, op 27 november 8 v.Chr. overleed Horatius ook. Hij werd begraven naast Maecenas en liet zijn bezittingen aan de keizer na.