| Des nacht, als alles rustig is, En ’t maantje zoetjes lacht, ja lacht!
 Dan komt het gramme schilderke
 Beladen met z’n vracht, ja vracht!
 
 Keerzang
 Met zijnen verfpot en met z’n kwasten
 Met zijnen hamer en met z’n gasten
 Met zijne lere, van dirredommedere )
 En met zijn witte kieltje aan ) bis
 
 Op 't erf van Tijl en Neleke
 Daar woekert vreemd venijn, venijn!
 De huisbaas laat het stil begaan
 maar Flor verft alles rein! Ja rein!
 
 Ge ziet, de hamer hoort ook bij
 't moderne schildersvak, ja vak!
 Al 't vuil dat hard geworden as,
 onder den hamer brak, ja brak!
 
 En 's morgens heeft de ganse streek
 een proper leedje aan, ja aan!
 De Lamme Goedzak-knechtenbent
 hield toen den schilden staan, ja staan!
 
 Wat heb ik u misdreven?
 Vroeg Flor, wat heb 'k misdaan, ja daan?
 'k Heb al den rommel weggeveegd
 die gij vijf jaar liet staan, ja staan!
 Met mijnen verfpot...
 
 Het woeden Procureurtje
 Dat snauwt: Kes-kezje-voe! Voyou!!
 Maar Flor zegt: Hier mag nergens zijn
 't Geblaf van Max-woe-woe! Woe-woe!
 
 De daad toen voegend bij het woord
 Jandorie, dat was straf, ja straf! -
 't Kantoor van Ma Justitia:
 De vuilnis vloog eraf, pardaf!
 
 Toen vloog de schilder in den bak
 Z'n verfpot was hij kwijt, ja kwijt!
 Omdat hij 't erf der Vaderen
 Van vreemden smet bevrijdt, bevrijdt!
 
 Waar is der Vaad'ren fierheid heen!
 Zong Rodenbach weleer, weleer!
 De geest van Tijl herleven thans,
 zo redt g'uw broeder, weer! Ja weer!
 
 Op't er van Tijl en Neleke
 moet straks te pralen staan, ja staan!
 Het standbeeld van het schilderken
 dat schoonmaak heeft gedaan! Ja daan!
 |