< Terug naar codex

Honderd semesters

Pagina: 226/226

Adolf Katsch / Adolf Schlieben (1885)

Als ich schlummernd lag heut'Nacht
 
Als ik sluimerde te nacht,
Zijn er mooie dromen
Uit mijn jeugd in volle pracht,
Voor mijn geest gekomen;
Schachten zaten schuw en jong
Rond een tafen neder
En uit volle borst weerklonk
't Lied der lied'ren weder/

Gaudeamus igitur, juvenes dum sumus;
Post jecundam juventutem
Post molestam senectutem,
Nos Habebit Humus.

Blauwe tabak riekt en rookt
Rond de volle flessen,
Kelen branden, 't herte kookt:
't koele bier zal 't lessen;
Schachten die col eerbied rond
De oude tafel tronen
Zingen nu met ronden mond en in losse tonen.

Ubi sunt qui ante nos in mundo fuere?
Vadite ad superos, transité ad inferos,
Ubi Jam fuere.

Toen ontwaakte ik, klokkeklaar,
Ruiste 't door mijn oren:
Heden zijt gij 70 jaar
Dag op Dag geboren;
De semester die ge sluit
Prijkt met nummer honderd.
'k Was al gauw mijn ogen uit
En 't klonk gans verwonderd.

Vita nostra bervis est, brevi finietur
Venit mors velociter, rapit nos atrociter,
Nemeni parcetur.

In mijn bedde sprong ik recht,
'k riep: wat heeft me 't leven
Toch in weinig tijd, veel slecht
En veel goed gegeven;
Heden ken ik drang nog druk,
Kn ik zorg noch plagen,
Slechts de lente en slechts 't geluk
Uit mijn jonge dagen.

Vivat Academia, vivant professores,
Vivat membrum quodlibet, vivant membra quaelibet,
Semper sint in flore!

Mijn studententijd verliep
Rap, lijk lopend water,
En het werk'lijk leven riep
Mij uit de Alma Mater.
Maar filistreren deed ik niet:
Hoog, op gouden zwingen,
Heb ik steeds mijn liefdelied
Jub'lend durven zingen.

Vivant omnes virgines, graciles, formosae!
Vivant et mulieres, tenerae, amabiles,
Bonae, laboriosae!

Vrouw en kind'ren aan mijn hand.
Heb ik deugd van 't leven;
Nuttig zijn aan 't Vaderland
Was mijn doel in 't streven;
En heb ik soms alles niet
Wat ik kon, gegeven,
Trouw in vreugde en in verdriet
Ben ik toch gebleven.

Vivat et respublica et qui illiam regit!
Vivat nostra civitas, maecenatum caritas
Quae nos hic protegit!

't Oud latijnse liedje gaf
't beeld van heel mijn leven,
Van de wieg tot aan het graf.
En 'k en zal niet beven
Voor de dood, want tot heur spijt,
Al een teugje drinkend,
Zal, lijk in mijn schachtentijd,
Nog mijn liedje klinken.

Pereat tristitia, pereant osores,
Pereat diabolis, quivis antiburchius
Atque irrisores!