< Terug naar codex

Schoon Vlaanderland

Pagina: 297/297

Eugeen De RidderMaurits Veremans
 
1. De lente rolt de winter op:
schoon Vlaanderland ontwaakt,
En den en ven en hei en wei
naar zon en zomer haakt.
De bossen waaien wierook rond,
De koster leidt een bedevaart:
Maria wordt gevierd.

Schoon Vlaanderland, mijn heimatland.
Al paradijs en lustwarand
Zij gij, blijft gij voor mij!

2. Het must en vinkt en leeuwerikt,
het kwaakt in poel en plas.
De beemden dragen in ornaat
hun nieuwe groene jas.
D berken zijn een waterwal
van teer en gelig groen
En oor zijn hoeve rookt de boer
zijn pijpke op de noen.

3. Het beekje stoeit door 't Lenteland
gelijk een meisjeslach:
Het dirnkt zich zonnezat en leeft
een Breugheliaanse dag.
Het beekje zwijmelt naar de zee:
O Vlaanderland, goed heil!
Gij, zilv'ren lint door 't beemdendal
van 't heerlijk land van Tijl.