1. 
 Zeg kwezelken wilde gij dansen?   
 Ik zal u geven een ei.  
 Wel neen ik, zei dat kwezelken,  
 Van dansen ben ik vrij.  
 ‘k En kan niet dansen,   
 ‘k En mag niet dansen:   
 Dansen is onze regel niet,   
 Begijntjes en kwezelkes dansen niet.  
 
2.   
 Zeg kwezelken wilde gij dansen?   
 Ik zal u geven een koe.   
 Wel neen ik, zei dat kwezelken,  
  Van dansen wordt ik te moe.   
 
3.   
 Zeg kwezelken wilde gij dansen?  
  Ik zal u geven een paard  
 Wel neen ik, zei dat kwezelken,   
 ‘t En is mij ‘t dansen niet waard.   
 
4.   
 Zeg kwezelken wilde gij dansen?  
  Ik zal u geven een man.  
 Wel ja ik, zei dat kwezelken,   
 ‘k Zal al doen wat ik kan.   
 Ik kan wel dansen,   
 Ik mag wel dansen:  
 Dansen is onze regel wel,   
 Begijntjes en kwezelkes dansen wel.