Iedereen slaapt, het is rustig, het is nacht. Een smalle straat, een lantaarn, 't lijkt verdacht : Geen pandoeren, slechts de stilte houdt de wacht Plots het brullen van de rolders in de nacht : Ohohohohohoho ... ohohohohohoho ... Want immer gaan de rolders op de zwier, Want zij blijven steeds maar dorsten naar het bier Ohohohohohoho ... ohohohohohoho ...
En gij zijt mijnen allerbeste vriend, Zo nen chikken tip heb ekik nog niet gekind : Doevei drinke w' oep aaf gezondheid nog een pint, Want dat hedde nondedoeme dik verdiend ! Ohohohohohoho ... ohohohohohohoho ... En wijle gon met ons getwee op de rol En ons pinten moeten op de slag terug vol ! Ohohohohohoho ... ohohohohohohoho ...
Bij Margot was er overlest bagaar Daar was ambras en dat ambeteerde haar, Ze werd koleirig en ze deed geweldig raar: 't Was terug zover want de pandoeren waren daar ! Ohohohohohoho ... ohohohohohohoho ... En toen heeft Margot haar caféke toegedaan En haar Vlaamse jongens zijn toen op een ander moeten gaan ! Ohohohohohoho ... ohohohohohohoho ...
Daar laveert nog een eenzaat door de stad, Hij is bedronken, hij is bezopen, stapelzat, Zijn lijf zit vol alkohol en gerstenat ... En hij piert op de kasseien van de stad ! Ohohohohohoho ... ohohohohohohoho ... En nu ligt hij daar te slapen in de straat, En niemand die heeft kompassie 't is maar ne zatte kameraad Ohohohohohoho ... ohohohohohohoho ... |