Op een vlot van oude planken - planken, Zat een oude herdershond - herdershond, Heel erbarmelijk te janken - janken, Omdat hij zijn baas nit vond - niet vond. Maar te midden van die rommel, rommel Staat de torenspits van Bommel, Bommel Maar te midden van die rommel, rommel Staat de torenspits van Bommel, Bommel
Een matroos met houten benen En gestreepte zwembroek aan, Zat erbarmelijk te wenen, Omdat hij ook zou vergaan. Maar te midden van die rommel, rommel Staat de torenspits van Bommel, Bommel Maar te midden van die rommel, rommel Staat de torenspits van Bommel, Bommel
In een mand vol verse broodjes Lag des bakkers jongste kind, Spartelend met blote pootjes, G’hoorde het uren in de wind. Maar te midden van die rommel, rommel Staat de torenspits van Bommel, Bommel Maar te midden van die rommel, rommel Staat de torenspits van Bommel, Bommel
Op een ton met houten banden Zat de brouwer dik en fier. Hij wreef zich juichend in de handen, Hij had nu water voor zijn bier. Maar te midden van die rommel, rommel Staat de torenspits van Bommel, Bommel Maar te midden van die rommel, rommel Staat de torenspits van Bommel, Bommel
Een heel regiment soldaten En een eskader van de vloot Wierpen blindelings granaten, En ze zopen zich haast dood. Maar te midden van die rommel, rommel Staat de torenspits van Bommel, Bommel Maar te midden van die rommel, rommel Staat de torenspits van Bommel, Bommel |