O heerlijke studententijd Met talloze vermaken, Met minnetochten wijd en zijd, De schoonsten te genaken, Wees mij gegroet, o schone jeugd! Elk aardig meisje baart me vreugd,
En toch is niets aequalis, Aan Filia Hospitalis (BIS)
Ik kwam als eerstejaars hier aan En speurde door de straten Waar ik een stoel en bed vond staan Om mij daar neer te laten, 'k Vond luie stoel noch canapé En toch viel mij de kamer mee
Want niemand is aequalis, Aan Filia Hospitalis (BIS)
Het is zo'n alleraardigst kind Met zachte blauwe ogen, De voetjes trippelend gezwind Komt zij naar mij gevlogen, Haar mondje lacht zo lief zo blij, Geen tweede komt haar ooit nabij; Neen niemand is aequalis, Aan Filia Hospitalis (BIS) |