Ik weet ‘nen vogel wonen, pip-kwie, pipi-kwie, ‘k Zal u zijn nestje tonen, pip-kwie, ‘tsan-san-rabibie, Hij woont daarginder langs de straat, het is mijn beste kameraad.
Keerzang: pipi-kwie, pipi-kwie, pipi-kwie, ‘tsansan-ra-bibie, ra-bi-bie’tsan san! pipi-kwie, pipi-kwie, pipi-kwie, ‘tsansan-ra-bibie, ra-bi-bie’tsan san!
Daar zag ik hem vergaren De strooikens en de blaren Met teedre zorgen tot op ’t lest Volbouwd was ’t liefdenest.
Nu zie’k ‘nen tweeden vogel, nen blondgepluimde vogel, Hij springt en wipt er in en uit, Het is de lieve bruid.
En ‘k luister met verlangen, naar ’t schoonste der gezangen, dat rond het nest ten hemel stijgt: De nachtegaal zelve zwijgt.
Met ingehouden schreden ben ik voorbij getreden, Want vogelkes zo pas gehuwd, Zijn toch zo gauw verschuwd. |