< Terug naar codex

Het viel eens hemels douwe

Pagina: 495/338

Dit is een suverlick boecxken, Antwerpen 1508
Een devoot ende profitelijck boecxken, Antwerpen 1539
 

1.
Het viel eens hemels douwe
al in een maechdekijn;
ten was nye beter vrouwe.
Dat dede een kindekijn
dat van haer wert gheboren,
ende si bleef maghet fijn.
O, maghet uutvercoren,
lof moet u altoos sijn.

2.
Maria en Joseph mede
sy quamen te Bethleemwaert,
want dat was Josephs stede
als ons de scrifture verclaert,
sy mochten nergens inne,
men wysde se altijd voort;
die hemelsche coninghinne
en was daer niet ghehoort.

3.
Met moederliker minne
leyde si hem op haren schoot;
haer herte verblide binnen,
dat dede sijn mondeken root.
Si custe hem aen sijn wanghen;
hi suchte menichfout,
daer hi quam sijn ghevangen
verlossen, ionck en out.