1. Geen enkele avond ben ik thuis, joedeladeliedelee Mijn keelgat is een grote sluis joedeladeliedelee Ik zit hier eeuwig in de kroeg joedeladeliedelee Van ’s avonds laat tot ’s morgens vroeg joedeladeliedelee
Keerzang Ik ben een boemelaar, een reuze boemelaar ’s Zomers en ’s winters, mooi weer of niet. Zie ik de bleke maan tussen de sterren staan, Dan moet ik boemelen of ik wil of niet.
2. Mijn hospita ben ik tot last l Mijn vrienden vinden mij een kwast Mijn meisje heeft het uitgemaakt Want ik heb voor haar deur... gekwaakt.
3. Ik zuip van baloor en verdriet College lopen mag ik niet Omdat ik onbehoorlijk gaap Wanneer ik daar mijn roes uitslaap.
4. Ik ga kapot, ik weet 't wel Mijn ziel gaat zeker naar de hel; Al staan de paters op hun kop Toch geef ik nooit mijn boemel op. |