Ik ken een lied, dat ’t hart bekoort, Ik ken een lied vol melodij; Ik heb het reeds als kind gehoord; Die tijd is lang voorbij... Mijn moeder zong het bij de wieg Van haren eersten zoon; Het klonk zo lief, in haren mond, Zo heimlijk zacht en schoon... O moederzorg! o moederlied! Mijn hart vergeet u niet.
Ik ken een lied dat ’t hart bekoort, Ik ken een lied vol melodij; Ik heb het in mijn jeugd gehoord; Die tijd is lang voorbij... Zij zong het ook de blonde maagd Die eens mijn liefde won: ’t Was in het veld, langs groen en loof, Bij lentelucht en zon... O jeugd en liefde! o rozenblaên Hoe snel verwelkt, vergaan!
Ik ken een lied van zoete min, Ik ken een lied vol melodij; Men zong het in mijn huisgezin; Die tijd is lang voorbij... Nu zingt het niemand, niemand meer Den ouden armen man; Geen vrouw kust mij de tranen af Die ‘k niet weerhouden kan... Geen kind zingt ’t liedje van voorheen ‘k Ben oud en gans alleen. |