< Terug naar codex

Jan Klaasen de trompetter

Pagina: ---/283

Lennaert Nijgh / Boudewijn De Groot
 
Het leger sloeg zijn tenten op
voor Alkmaar in het veld.
En zo lang geen vijand zich liet zien,
was iedereen een held.
De kroeg werd als strategisch punt
door het hoofdkwartier bezet.
De officieren brulden: Jan,
kom speel op je trompet.

Ze werden wakker in de goot
in de morgen kil en koud.
Maar Jan Klaassen sliep in de armen
van de dochter van de schout.

Keerzang:
Jan Klaassen was trompetter
in het leger van de prins.
Hij marcheerde van
Den Helder tot Den Briel.
Hij had geen geld
en hij was geen held,
en hij hield niet van het krijgsgeweld,
maar trompetter was hij wel
in hart en ziel.

De prins sprak op inspectie
tot de majoor van de compagnie:
ik zag hier alle stukken wel
van mijn artillerie.
Zelfs dat kleine in uw kraag
en het blonde in uw bed.
Maar waar zit dat stuk ongeluk
van een Jan met zijn trompet?

En niemand die Jan Klaassen zag
die bij de stadspoort zat
en honderd liedjes speelde
voor de kinderen van de stad.

Jan Klaassen zei: vaarwel, mijn lief,
ik zie je volgend jaar.
Waneer de lente terugkomt
dan zijn wij weer bij elkaar.
De winter ging, de zomer kwam,
de oorlog was voorbij.
Maar het leger is nooit teruggekeerd
van de Mokerhei.

Geen mens die van Jan Klaassen
ooit iets teruggevonden heeft.
Maar alle kinderen kennen hem,
hij is niet dood, hij leeft.