De student is vrolijk man, Juchheidi, juchheida, Zingt en drinkt zoveel hij kan, Juchheidi, heida, Springt en lacht maar altijd voort, En kent nergens droevig oord.
Keerzang : Juchheidi, hiedi, heida Juchheidi, juchheida, Juchheidi, heidi, heida Juchheidi, heida.
Komt hij ene herberg in, Hij drinkt immer blij van zin En is ‘t met het geld gedaan, Nog blijft zijn pret bestaan.
Er blijft hem zo menig woon, Waar men bier schenkt zonder loon, En daarbij nog menig vriend Die hem graag tot gastheer dient.
Daarom zingt hij op de straat, Blijde zangen vroeg en laat, Minnend elke schone maagd Die hem om zijn hartje zaagt.
Munich, Hop, Jack-op of wijn, ‘t Kan hem nooit te vele zijn, Altijd heeft hij honger, dorst, Wijl hij zingt uit volle borst.
En zo leeft hij vrolijk voort, In het schoon studentenoord, Tussen boek en pijp en pint, Waar elk meisje hem bemint.
Overal de vlag in top ! Held’re ogen, warme kop. En de strijdzang langs de ree : « Vliegt de Blauwvoet ? Storm op zee ! »
Leefden wij nog honderd jaar, Nooit en rouwde ‘t onze schaar, Al ons doen voor ‘t Vlaamse diet, ‘t Gildeleven, ‘t gildelied. |