1. "Jutho, vooruit en dapper, Jutho, mijn paard ! Mijn harte draaft nog rapper te strijdewaart. Te Kortrijk in de beemden wordt 't pleit beslecht; Daar gaapt een graf voor vreemden of voor ons recht".
2. 't Was Willem, die uit 't klooster kwam van ter Doest. Een vrome zieletrooster, die strijden moest. Hij droeg op priesterkleren het pantser zwaar, om 't Vaderland te weren uit groot gevaar.
3. "Harop ! De zwaarden sidd'ren, daar valt het hoofd Van Robrecht, 't hoofd der ridd'ren, God zij geloofd ! Nu met gerust geweten naar 't klooster weer. Is niet mijn plicht gekweten naar recht en eer ?" |