Zij kwamen van Ter Bosch gereden, waar ’t grote Kermis was: De pachter en de pachteresse, Karlijntje blond als vlas. De pachteresse zei bekommerd: “daar flikkert al een star!” Intussen zat Karlijntje stil te dromen Van achter op de kar.
Een knaap trad uit het hoge koren En wipte naderbij, Het was een stoute vlugge kerel: Daar zat hij aan haar zij! De boer sprak van de kermisfeeste, Was lollig als een nar, Terwijl de handjes naar elkaar tastten Van achter op de kar.
Een logge wolk kwam aangewenteld, Zo donker als een muur, Zij scheurde plidderpletsend open En spoog de lucht vol vuur. Het ging te vierklauw door de bossen Abeel voorbij en spar, Terwijl de lipjes naar elkander zochten Van achter op de kar.
De minnaar zei: “Adieu, Karlijntje!” En sprong weer op de baan. Karlijntje had in heel haar leven Geen mooier reis gedaan. Nog nooit gevoelde zij haar zinnen Zo lekker in de war... Ik wens U allen zulk een leutig tochtje van achter op de kar. |