1.
'k Nemen uyt het glazeken een:
een is geen;
Jan domme! laet me drinken uyt
me glazeken alleen.
2.
'k Nemen uyt het glazeken twee:
twee om een,
een is geen;
Jan domme! enz.
3.
'k Nemen uyt het glazeken drie:
drie om twee,
twee om een;
Jan domme! enz.
4.
'k Nemen uyt het glazeken vier:
vier is me manier,
drie om twee;
Jan- domme! enz.
5.
'k Nemen uyt het glazeken vyf:
vyve doe me blyven,
vier is me manier;
Jan domme! enz.
6.
'k Nemen uyt het glazeken zes:
zes, 'k doe me best,
vyve doe me blyven;
Jan domme! enz.
7.
'k Nemen uyt het glazeken zeven:
zeven is ms leven,
zes, 'k doe myn best;
Jan domme! enz.
8.
'k Nemen uyt het glazeken acht:
acht geeft me magt,
zeven is myn leven;
Jan domme! enz.
9.
'k Nemen uyt het glazeken negen:
negen doen me beven,
acht geeft my magt;
Jan domme! enz.
10.
'k Nemen uyt het glazeken tien:
tien: 't is om te zien,
negen doe me beven;
Jan domme! enz.
11.
'k Nemen uyt het glazeken elf:
elf, 'k drink het zelv,
tien, 't is om ts zien;
Jan domme! enz.
12.
'k Nemen uyt het glazeken twolf:
twolf, 'k moet het wolgen,
elf, 'k drink het zelv,
tien, 't is om te zien,
negen doe me beven,
acht geeft me magt,
zeven is me leven,
zes, 'k doe me best,
vyve doe me blyven,
vier is me manier,
drie om twee,
twee om een,
een is geen;
Jan domme! laet me drinken uyt
me glazeken alleen.