1. Boven Gent rijst, eenzaam en grijs, 't Oud Belfort, zinbeeld van 't verleden; Somber en groots, steeds stom en doods, Treurt d'oude reus op 't Gent van heden; Maar soms hij rilt en eensklaps gilt Zijn bronzen stemme door de stede. Trilt in uw graf, trilt Gentse helden, Gij, Jan Hyoens, gij Artevelden; Mijn naam is Roeland, 'k kleppe brand En luide storm in Vlaanderland.
2. Een bont verschiet schept 'bronzen lied, Prachtig weertoverd mij voor d'ogen. Mijn ziel herkent het oude Gent; 't Volk komt gewapend toegevlogen. 't Land is in nood, "Vrijheid of dood!", De gilden komen aangetogen, 'k Zie Jan Hyoens, 'k zie d'Artevelden, En stormend roept Roelqnd den helden: Mijn naam is Roeland, 'k kleppe brand, En luide storm in Vlaanderland.
3. O Heldentolk, o reuzenvolk, O pracht en macht van vroeger dagen! O bronzen lied, 'k wete uw bedied, En ik versta 't verwijtend klagen; Doch wees getroost: zie 't Oosten bloost En Vlaandrens zonne gaat aan 't dagen. "Vlaandren die Leeu", tril oude toren, En paar uw lied met onze koren; Zing: "Ik ben Roeland, 'k kleppe brand, Luide triomf in Vlaanderland". |