Komt, vrienden, in de ronde, minnaars van enen stiel. Ik zal u gaan verkonden, hoe ik door ’t slijperswiel den kost verdien voor vrouw en kind, schoon blootgesteld aan sneeuw en wind.
Keerzang: Terlieromterla Van linksom, rechtsom draait mijne steen door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
Schoenmaker, stijf gezeten op enen pikkelstoel maag kees en droog brood eten, maar als ik nood gevoel dan slijp ik tot den avond toe en zo heb ik nooit arremoe.
Kleermaker, maakt ons kleren voor acht stuivers per dag wil hij den loon vermeren, hij snijdt meer dan hij mag maar ik met mijnen slijpersteen ik win meer op één uur alleen.
De maalder moet graan malen tot in het fijnste meel hij doet dubbel betalen voor zijn droge keel maar ik door iever en door vlijt ‘k win mijn brood in rechtvaardigheid.
Sa, vrienden, voor het leste, all’ ambachten zijn goed; maar ’t mijn is toch het beste, schoon ik soms slapen moet op hooi of strooi in enen stal daar heb ik kost voor niemendal. |