< Terug naar codex

Laat ons, liefste, samen varen

Pagina: 416/416

Bert Peleman / Armand Preud’homme
 
1. Kent gij lief de diepe wat'ren
van mijn schone Scheldeland ?
Waar de golven lichtend klat'ren,
waar de hemel openbrandt ?
Dag en nacht wou 'k er verwijlen
met u liefste aan mijn zij,
lijk de sloepen zachtjes zeilen
op het deinen van de tij.

keerzang:
Laat ons, liefste, samen varen,
door mijn schone Scheldeland.
Met wat bloemkens in uw haren,
bloemkens van de waterkant.

2. Kent gij lief de groene dijken
met het glanzend grazend vee ?
Waar de golven schuimend wijken
voor de wekroep van de zee ?
Dromend bij de wilgentronken
heb 'k er steeds aan u gedacht,
wijl de waterlelies blonken
in de zuiv're zomernacht.

3. Zaagt gij lief de sloepen varen
zeilend door mijn Scheldeland ?
In de glans der notelaren
bloeiend langs de waterkant ?
Zon en maan gaat door de wolken,
goud en zilv'rig ruist er 't riet.
En in 't diepst der waterkolken
zingt de vloed zijn toverlied.