< Terug naar codex

Mijn pijpen

Pagina: 240/240

Eugeen De Ridder
 
Ik heb er vele, danig veel!
Daar is misschien op aarde
Geen mens, die ooit een pijpennest
Als dit bijeen vergaarde:
Ook roep ik soms : "de maat is vol,
En 't zou wel juiste passen
Om al dat nutteloze goed
De vensters uit te jassen".

Eerst deze: zwart gebrand en bruin
Gelijk een lekebroeder,
Een eerden, kort, omziende, als die
Van enen verkenshoeder.
Maar neen, dat blijft hier, want ik heb
Ten tijde van het blokken
Er menigmaal, met blauwen rook,
Vertroosting uitgetrokken.

Die tweede dan, wier hout verkoold,
Z'heeft zeven jaar "praktieke"
Maar gaat nog dagelijks met mij
Naar herberg en "klinieke";
Ze viel wel honderdduizendmaal,
- Wij vielen soms te samen -
Ik heb u, oude, nog vandoen,
Gij vliegt niet door de ramen!

Een schone daar, zij "culoteert"
Maar slecht voor hare jaren,
Want 'k heb ze, peins ik, nog verkocht
Al schacht zijn... en al sparen.
Zij mag, wanneer ik vrijen ga,
Mijn lief haar oog bekoren;
Doorrookt ze niet, 't is dat ik dan
Gewis vergeet te smoren.

Hier and're nog, een hele reeks
Schier alle dragen namen
Van vrienden, die zijn heengegaan
En nooit meer weder kwamen:
Op enk'le staat een datum, die
Ik dromend soms aanschouwe;
Herinnering aan dolle vreugd
Of zwarte buizenrouwe.

En nog, en nog! een legioen!
Er was misschien op aarde
Geen mens, die ooit een pijpennest
Als dit bijeen vergaarde:
Maar hij, die riep : "het is te veel!"
Die mocht zich wel vergissen:
Ik wil voorwaar geen halven steel,
Geen halve pijpe missen!