De zon beschijnt mijn lieveken, Het haar is louter goud, Van ’t jeugdig hartedieveken, Dat mij gevangen houdt. Ze bloost meteen als kersen doen, (2 x) Ach, is het zonde als ik zoen, Het heerlijk, heerlijk mensenkind, Waarop mijn liefde zint!
De zon beschijnt mijn lieveken, Ze doet haar oogjes toe, Kom hier mijn hartedieveken, Wellicht zijt gij wat moe… Ik weet ’n plekje fris en groen (2 x) Ach, is het zonde als ik zoen, Het heerlijk, heerlijk mensenkind, Waarop mijn liefde zint!
Nu rust dat zoete lieveken In ’t lommerrijk priëel En fluistert ’t hartedieveken: “Ik hou van U zo veel!” In “eer en trouw” luidt ons blazoen (2 x) En ’t is geen zonde als ik zoen. Het heerlijk, heerlijk mensenkind, Waarop mijn liefde zint. | |