< Terug naar codex

O mijn Kempen

Pagina: 306/306

Eugeen De Ridder / Armand Preud’homme
 
1.
Geen land ook ter wereld, hoe schoon of hoe rijk,
Is 't land van mijn harte, mijn heimat gelijk.
Hier zaaiden ons handen en groeit er ons brood.
Hier vinden wie gingen de rust in de dood.
Hier stap'len de wolken kastelen opeen,
En giert er een Noordzee heur wind om ons heen!
Hier jubelt de zomer in heide en ven:
Hoe heerlijk de Kempen, zo schoon ik niets ken!

2.
Hier malen de molens de rust over 't land,
Verdolen de wegels in 't stuivende zand.
Hier heersen de vlakten en ruiselt ons lied,
Beklemmen geen verten het vrije verschiet.
Het goud van uw zandzee, het purper der hei
Het tovert visioenen van wellust in mij.
Van dennen en berken, van berken en den,
Hoe heerlijk de Kempen, zo schoon ik niets ken!