1. O Nederland! let op u Saeck De tijt en stont is daer. Op dat nu inden hoek niet raeck U vrijheid, die voorwaer U ouders hebben dier gecocht, Met goet en bloet en leven; Want sij werd nu gansch en t’eenemaal gezocht Tot niet te zijn verdreven.
2. Neemt acht op uwer landen staet: U volk end’ steden meest Sijn sterk en daar is raet en daet Van ouds altijd geweest. U adel is manhaftich vroom, Men vindt niet haers gelijken: Houd den Spanjaard doch, ik bid u in den toom, Dat hij van ons mag wijcken.
3. Beschut, beschermt, bewaerd u lant, Let op het Spaansch bedrog. Ey laet niet nemen uyt u hant U privilegiën toch! Maer thoont u elk een man vol moet In ’t houden van u wetten; Bovenal dient God en valt hem steeds te voet; Dat Hij op u mag letten. |