1. Eens klonk uit het land van de Kerels, een wekstem door Vlaanderens ruim. Zij jaagde de winden tot stormen, en zwiepte de golven tot schuim.
keerzang: Werp de Blauwvoet uit, hoor hoe Roeland luidt, Vlaand'ren vergaat in de brand. Slaat de landsknechttrom dat het stormt alom, in dit slapende land. Vliegt de Blauwvoet ? Storm op zee ! Vlaanderland, hoezee !
2. De jeugd had de wekroep vernomen, met Rodenbach zwoer zij de eed: Wij vechten in houwe en trouwe, tot Vlaanderen "Vlaanderen" heet.
3. Nog steeds laat de wekroep zich horen, en spoort hij ons aan tot de daad. Nog leeft hier een jeugd die kan strijden, met Rodenbach staat zij paraat. |