In het diepste mijner schoven, Vond ik laatst het testament Van een jongen, die te Loven Lange jaren bleef student: "Gij die hier na mij zult leven, - Klonk het, - 'k heb op dit papier U mijn laatsten wil geschreven, Vóór mijn laatste pintje bier".
Keerzang: "Maak lawijd gelijk de donder, Leuven ruste nooit in vree, Keer ze daaglijks 't bovenste onder D'oude Petermannenstee!"
"'k Laat u op mijn oude kamer, Neen, te Leuven zegt men "kot", Enen stok gelijk 'nen hamer Hier en daar van't vallen bot/ Hij en heeft in geen gevaren Ooit zijns meesters hand verraân; Mocht hij u ook lange jaren, Kloek en trouw ter zijde staan".
"'k Laat u nog hetgeen me op aarde 't Kostbaarste en het liefste was: Mijne muts die 't al vervaarde, En mijn vreugdig pintenglas. Trek die muts u over de oren, Draai uw knevels in den wind, En gaat u in 't bier versmoren, Bier uit mijne dekselpint!"
"Zo geraakt ge aan de oude dagen Zonder enen enk'len traan; En vangt dan de wijze, al klagen, Bij u jeremiaden aan, Als hij spreekt van brassig leven Of van schonen tijd verspeeld, Antwoord: 'k ben er lang gebleven, Maar ik heb me er nooit verveeld!" |