Aan de oever van een snelle vliet een treurend meisje zat
Zij weende en schreide van verdriet het gras van tranen nat
Een heer die wandelt langs de vliet bespeurt haar bitt're smart
Dat hij het meisje wenen ziet , treft zijn meedogend hart
Zij zuchtte en zag hem treurig aan en sprak: Ach brave man
Een arme wees ziet gij hier staan die God slechts helpen kan
Ziet gij dat groene berkje niet?
Daar ligt mijn moeders graf
Ziet gij den oever van dees' vliet?
Daar gleed mijn vader af
De felle stroom verzwolg hem dra.
Hij worstelde, ach, en zonk
Mijn broeder sprong hem achterna.
Helaas, ook hij verdronk!
Hij nam haar teder bij de hand, hij, met haar lot begaan
Hij gaf haar kleren naar zijn stand voor weesjes kleren aan
Zij at zijn spijs, zij dronk zijn drank, gestadig, dag bij dag.
Heb dank, o edel brave man, voor zo een goed gedrag.