1.
Daar zat een muis in de schapraai,
Van den honger zo moest zij sterven.
Falderire, klits, klets, hum, hum, ha, ha!
Van de honger zo moest zij sterven.
2.
En als de muis gestorven was,
wie zal er die muis begraven?
3.
Dat zal een weversvrouwken doen,
haar graf zal er rozen dragen.
4.
En als die roos gewassen is,
wie zal er die roos gaan plukken.
5.
Dat zal een weversvrouwken doen,
aan haar hart zal zij ze drukken.
6.
En wie dit liedje heeft gedicht,
dat was een wevervrouwke.
7.
Terwij zij aan het spoelbak zit,
haar man zat naast 't getouwke.