1.
Een student te zijn in Leuven
Achttien jaar, vol goede moed
Die maar pas begint te leren
Hoe men echt studeren moet
Zich verdiept in dikke boeken
Vol met fysica en recht
Die in juli op 't examen
Met de professoren voor
Zijn diploma vecht (bis)
2.
Wanneer hij dan heeft gestreden
Of nog vóór hij strijden gaat
Gaat hij nieuwe krachten opdoen
In een lustig bruin kaffaat
Klinken dan de volle glazen
En is ieder goedgezind
Voelt hij zich, al voor één avond
Koning van de stad, getooid
Met een kleurrijk lint (bis)
3.
Is zijn hoofd al vrij van zorgen
Is zijn keel al goed gesmeerd
Zingt hij vrolijke gezangen
Door zijn voorgangers geleerd
En heeft de magie der tonen
Hem in dat moment bekoord
Dan laat hij zijn geest vervoeren
Zo een schone melodie
Heeft men nooit gehoord (bis)
4.
Leren, luim en liedertonen
Die beleeft hij nooit alleen
Numquam soli! En de vriendschap
Maakt hem met zijn broeders één
Want het lint over zijn schouder
Brengt de kleur in zijn bestaan
Gaudeamus! klinkt de leuze
Want studentenjeugd kan nooit
Echt verloren gaan (bis)