Geen avondwind en ruist zo zoet In ’t stille van den tijd, Dat mijn gedacht iets anders doet Dan zoeken waar gij zijt. Of hij op bloemen zegepraalt, Mij laat hij koud als steen: Ik denk aan u, waar gij ook dwaalt, Aan u, aan u alleen!
Geen starreken verleidt er mij, Ik zie uw ogenpaar, Dat in mijn harte blinkt zo blij, Dan zijt gij weder daar! Wanneer uw oog in ’t mijne straalt, Geen afstand is er, neen: Ik denk aan u, waar gij ook dwaalt, Aan u, aan u alleen!
Géén kloksken klinkt er uit de vert Zoo vredig over ’t land, Dat het een wijlken uit mijn hert Uw stille stemme bant. Wat ook zijn lieve klank verhaalt, Wij spreken steeds met een: Ik denk aan u, waar gij ook dwaalt, Aan u, aan u alleen! |