1. Dan mocht de Beiaard spelen Van al uw torentransen, Dan mocht de grijsheid kwelen, Dan mocht de jonkheid dansen. (bis)
2. Dan schiept gij opgetogen Tot prinsen, Vlaamse steden, Die onder zegebogen Op zegewagens reden. (bis)
3. Dan liet gij uw rondelen En kanten gevels glanzen; Dan hieldt gij landjuwelen; Dan vlocht gij lauwerkransen. (bis)
4. Dan spreiddet gij voor d'ogen Uw vrijheid, kunst en zeden, Op allen mocht gij bogen, Om allen werdt g'aanbeden. (bis) |