1. Daar was laatst een meisje loos, Die wou gaan varen, die wou gaan varen, Daar was laatst een meisje loos, Die wou gaan varen als lichtmatroos.
2. Zij moest klimmen in de mast, Maken de zeilen, maken de zeilen, Zij moest klimmen in de mast, Maken de zeilen met touwtjes vast.
3. Maar door storm en tegenweer, Sloegen de zeilen, sloegen de zeilen, Maar door storm en tegenweer, Sloegen de zeilen van boven neer.
4. "Och, kapiteintje, sla me niet, Ik ben uw liefje, ik ben uw liefje, Och, kapiteintje, sla me niet, Ik ben uw liefje je zoals gij ziet."
5. Zij moest komen in de kajuit, Kreeg een pak ransel, kreeg een pak ransel, Zij moest komen in de kajuit, Kreeg een pak ransel en toen was't uit. |