'k Bracht in dees herberg een avondje door.
Straat maar wat komt gij mij wonderlijk voor!
Rechter en linker, 't loopt al door elkaar.
Straat, gij zijt dronken zeg of is 't nietwaar?
Kijk eens wat een scheef gezicht trekt die maan.
Een oog gesloten en een loert mij aan.
Ja, z'heeft voorzeker een pintje te veel op.
Wag'lend daarboven zij draait lijk nen dop.
En die lantaarns, ik zie toch niet scheel.
Drommels. Zij hebben wat olie teveel.
Draaiend en zwaaiend langs allen kant heen.
Jongens staat vast of ge raakt van de been!
Alles aan 't hotsen wat 'k zie, groot en klein.
En nu daaronder ik nuchter als brood!
Dat zal niet want ik bemin mij te veel:
'k Ga weer naar de herberg en 'k drink mij daar scheel.